Lagen rijke stinkerds in de kerk begraven? Was je in Amsterdam in de aap gelogeerd? Vallen er eigenlijk ‘mossen’ van het dak? Een afrekening met zeven hardnekkige taalmythes.
Een rijke stinkerd
Bij elke rondleiding door een middeleeuwse kerk is het raak: je krijgt het verhaal opgedist dat hier onder de vloer de ‘rijke stinkerds’ liggen. Rijke mensen hadden het privilege om in de kerk begraven te worden, en dat kon je ruiken. Zo komen we aan die uitdrukking.
Een mooi verhaal, maar complete onzin. Waarom zou je dan ‘stinkend rijk’ zijn? Dan ben je toch nog niet dood? Stinken is gewoon heel bruikbaar als versterking. Je kunt bijvoorbeeld ‘je stinkende best doen’ of ‘stinkjaloers zijn’. Bovendien is stinkerd helemaal geen middeleeuws woord; het dook pas in de 19de eeuw op. Het verhaal over de rijke stinkerds in de kerk is overtuigend ontkracht door het Meertens Instituut.
Er zijn meer van die onware of onbewezen verhalen over uitdrukkingen en spreekwoorden die telkens weer de kop opsteken. Ik som er hier een paar op die onuitroeibaar lijken.
In de aap gelogeerd zijn
Wie in de aap gelogeerd is, zit in moeilijkheden. Je bent in een benarde positie beland, je hebt pech. En dat zou komen van een herberg De Aap, waar je achteraf toch maar beter niet had kunnen verblijven.
Tot zover is het verhaal vrij waarschijnlijk, al ontbreekt het harde bewijs wel. Waar het minder geloofwaardig wordt, is als een bepaalde stad of zelfs herberg met de uitdrukking in de aap gelogeerd zijn aan de haal gaat. Veel mensen geloven dat het om In’t Aepjen gaat, een nog steeds bestaande uitspanning in het centrum van Amsterdam.
Maar: In’t Aepjen, een houten woonhuis uit 1544 aan de Zeedijk, was van oorsprong geen herberg. In de 17de eeuw wellicht wel, maar vervolgens werd het een winkel. Sinds een paar decennia is het een café. Er zijn allerlei smeuïge bedenksels over waaróm het niet zo gunstig was om in deze of een andere apenherberg te vertoeven – vlooien, dronkenschap, oplichting. Helaas weten we niets zeker.
Een blauwe maandag
Wol verven, de vastentijd, dronkenschap, iets met gilden of de dertiende volle maan?
Geen enkele theorie over de oorsprong van een blauwe maandag – ‘een korte tijd’ – is te bewijzen. Dus als iemand er iets stelligs over zegt, moet je dat met een flinke korrel zout nemen. Je leest meer over de speculaties rond een blauwe maandag bij Onze Taal.
Op z’n elfendertigst
Wie iets op z’n elfendertigst doet, neemt er erg veel tijd voor: je bent dan opvallend traag. Het zou iets te maken hebben met het tijdrovende overleg dat nodig was tussen de elf steden en dertig grietenijen in Friesland in de zestiende en zeventiende eeuw, zo wil het verhaal. Dat staat bijvoorbeeld in het vermaarde oude spreekwoordenboek van Stoett.
Toch is er geen bewijs dat op zijn elf-en-dertigst zo ontstaan is. Sterker nog, het heeft eerst heel lang ‘netjes, zoals het hoort, nauwgezet’ betekend. Pas later verschoof de betekenis naar ‘langzaam’. De oude betekenis past niet bij de Friese uitleg.
Veel waarschijnlijker is dat de uitdrukking met de weverij te maken heeft. De elf-en-dertig was de fijnste, meest geavanceerde weefkam. Daar textiel mee vervaardigen was natuurlijk secuur werk. Hoe figuurlijker op z’n elfendertigstwerd, hoe meer de positieve aspecten ervan werden overvleugeld door de negatieve: tijdrovend en omslachtig.
Van de theorieën over op z’n elfendertigst lees je een uitgebreidere beschrijving op Historiek.net.
De mussen vallen van het dak
Het zijn bij heet weer eigenlijk de móssen die van het dak vallen. Tenminste, dat wordt nogal eens beweerd. Want wie ziet er nou ooit mussen van het dak vallen? En mossen drogen, zeker op rieten daken, inderdaad weleens uit in de zomer en laten dan los.
Toch is er geen enkel historisch bewijs voor de mossen-theorie. Wel is er een talig verband tussen mossen en mussen, in het voordeel van die laatste. In zijn Camera Obscura uit 1839 begon Hildebrand een verhaal zo:
“Het was een brandendheete vrijdagachtermiddag in zekere Hollandsche stad: zoo heet en zoo brandend, dat de mosschen op het dak gaapten, ’t welk, op gezag der Hollandsche manier van spreken, de grootste hitte is, die men zich voor kan stellen.”
Er wijst nog wel meer in de richting van oververhitte vogels; dat heb ik laatst verteld bij De Taalstaat.
Verstandskies
Geen uitdrukking, maar een woord met een verhaal. Telkens weer zijn er wijsneuzen die deze uitleg opdissen: de verstandskies heet zo vanwege de ‘verre stand’ van die kiezen in de mond. Leuk bedacht, maar aantoonbaar onwaar.
Kijk alleen maar naar de verstandskies in andere talen: wisdom tooth in het Engels, Weisheitszahn in het Duits, dent de sagesse in het Frans, en de leenvertaling wijsheidstand daarvan in het Vlaams. Ze gaan uiteindelijk allemaal terug op de Latijnse benaming dens sapientiae.
De echte verklaring is veel simpeler dan de ‘verre stand’: zoals het verstand met de jaren komt, doen ook de verstandskiezen dat. Het zijn gewoon de laatste tanden die in het gebit verschijnen, op een leeftijd (17-25) waarop je geacht wordt een weldenkend mens te zijn. Zie verder de uitleg van Onze Taal.
Apartheid
Tot slot: wie apartheid een bekend Nederlands exportproduct noemt, doet er goed aan om mijn artikel ‘Is apartheid een Nederlands woord?’ te lezen.
1 reactie op “Rijke stinkerd en andere mythes over uitdrukkingen”
Pingback: Is apartheid een Nederlands woord? - Wouter van Wingerden